
Jurisprudentie
BB1783
Datum uitspraak2007-08-15
Datum gepubliceerd2007-08-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200701632/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-08-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200701632/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 16 januari 2007 heeft verweerder aan [vergunninghoudster] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een zeugen- en vleesvarkensbedrijf op het perceel [locatie a] te [plaats]. Dit besluit is op 25 januari 2007 ter inzage gelegd.
Uitspraak
200701632/1.
Datum uitspraak: 15 augustus 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Uden,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 januari 2007 heeft verweerder aan [vergunninghoudster] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een zeugen- en vleesvarkensbedrijf op het perceel [locatie a] te [plaats]. Dit besluit is op 25 januari 2007 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 5 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op 6 maart 2007, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 29 maart 2007.
Bij brief van 25 april 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juli 2007, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg, en verweerder, vertegenwoordigd door A.A.S.A.M. Zwaans, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [gemachtigden], als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Verweerder betoogt dat appellant niet als belanghebbende kan worden aangemerkt nu het nabij de inrichting gelegen perceel [locatie b] - waarvan appellant eigenaar is - bestaat uit landbouwgrond ten aanzien waarvan redelijkerwijs geen ontwikkelingen te verwachten zijn.
2.1.1. Ingevolge artikel 20.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, voor zover hier van belang, kan een belanghebbende tegen een besluit op grond van deze wet beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.1.2. Wanneer krachtens de Wet milieubeheer een vergunning voor het oprichten en het in werking hebben van een inrichting of een zogenoemde revisievergunning wordt verleend, zijn naast de aanvrager onder meer de eigenaren en bewoners van percelen waarop milieugevolgen van deze inrichting kunnen worden ondervonden belanghebbenden.
Appellant is eigenaar van een perceel [locatie b], dat is gelegen in de directe nabijheid van de inrichting. Het is aannemelijk dat op dit perceel milieugevolgen van de inrichting kunnen worden ondervonden. Gelet hierop kan appellant, anders dan verweerder betoogt, worden aangemerkt als belanghebbende.
2.2. Appellant betoogt dat verweerder bij het nemen van het bestreden besluit ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen met betrekking tot zijn perceel aan de [locatie b]. Een ten tijde van het nemen van het bestreden besluit opgesteld ontwerpbestemmingsplan voorzag immers in een bouwblok ten behoeve van een hondenkennel en een woning op dit perceel, aldus appellant. Dat het bouwblok in het door de gemeenteraad vastgestelde bestemmingsplan is geschrapt is volgens hem niet relevant, nu deze vaststelling heeft plaatsgevonden ná het nemen van het bestreden besluit.
2.2.1. Ingevolge artikel 8.8, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer betrekt het bevoegd gezag bij de beslissing op de aanvraag in ieder geval de met betrekking tot de inrichting en het gebied waar de inrichting zal zijn of is gelegen, redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen die van belang zijn met het oog op de bescherming van het milieu.
2.2.2. Uit de stukken blijkt dat het ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geldende bestemmingsplan de bouw van de door appellant gewenste hondenkennel en de woning niet toestaat. Verder stond ten tijde van het nemen van het bestreden besluit de uitkomst van de procedure voor de vaststelling en goedkeuring van het nieuwe bestemmingsplan nog niet vast, nog daargelaten de vraag of in het ontwerpbestemmingsplan de door appellant gewenste bouwmogelijkheid voor de hondenkennel en de woning - anders dan in het uiteindelijk vastgestelde bestemmingsplan - was opgenomen. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat het ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet te verwachten viel dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant goedkeuring zou verlenen aan een bestemmingsplan met daarin opgenomen het door appellant gewenste bouwblok, nu uit de uitspraak van de Afdeling van 9 augustus 2006, no. 200509061/1 blijkt dat dat bouwblok in strijd is met het streekplan.
Reeds gelet op het voorgaande heeft verweerder zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat ten aanzien van het perceel [locatie b] geen sprake was van een ontwikkeling die dermate zeker was, dat deze als redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen als bedoeld in artikel 8.8, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer bij de vergunningverlening moest worden betrokken.
2.3. Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Van der Zijpp
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2007
262-493.